Ransuil

De Ransuil (Asio Otus) heeft een duidelijke gezichtssluier, lange oorpluimen en oranjegele ogen. Het verenkleed is aan de bovenkant geelbruin met een donkere, op boomschors lijkende tekening. De onderzijde is lichter met opvallende, donkere lengtevlekken. De Ransuil rust overdag vlak langs de boomstam op een zijtak en valt daar door zijn camouflerend uiterlijk niet op.
Grootte
Iets kleiner en vooral slanker dan de bosuil, ca. 36 cm. Spanwijdte: 84-95 cm
Gewicht
210-330 gram
Habitat
Vrij talrijke broedvogel, die in heel Europa voorkomt behalve in het uiterste noorden. De in de schemering en ’s nachts actieve ransuil broedt in bossen, maar heeft open terrein nodig om te jagen. Komt ook in parken, grote tuinen, op begraafplaatsen voor.
Nest
De Ransuil broedt van maart-mei met 1 broedsel. Ze bouwen geen eigen nest. Het liefst gebruiken ze een oud kraai- en eksternest, soms ook een leeg eekhoornnest.
Jongen
1 broedsel april-mei, 4 – 5 jongen.
Voedsel
Het menu van deze vogels bestaat hoofdzakelijk uit woel- en veldmuizen, die ze in glijvlucht met hun klauwen grijpen. Ook andere kleinere zoogdieren, vogels en insecten behoren tot hun prooi.
Klank
De ransuil maakt een dof en simpel 'oeh'. Vandaar ook de verwarring met de oehoe.
Karakteristieke kenmerken
Opvallend aan het uiterlijk van de ransuil zijn met name zijn oorpluimen (overigens zijn dit geen echte oren). ’s Winters sluiten zich vaak grote aantallen bij elkaar aan en slapen gemeenschappelijk in bomen, vaak ook in stadsparken. Ze rusten soms in grote groepen tot wel 100 exemplaren.